Artikel TJK | De relatie tussen jeugdrechter en overheid: op scherp gesteld?

Artikel TJK 2020/3

Auteurs: Jole Carlé en Johan Put

Abstract

Op grond van het beginsel van de scheiding der machten opereren de jeugdrechters en de bevoegde Vlaamse overheidsdiensten in beginsel volledig onafhankelijk van elkaar. Twee recente arresten van het Grondwettelijk Hof tonen echter aan dat dit in de praktijk niet altijd het geval is. In dit artikel worden twee concrete problematieken, die deze vaststelling illustreren, uitgelicht. Een eerste heeft betrekking op de regeling dat de jeugdrechter die een (plaatsings)maatregel wil opleggen, het verzoek hiertoe moet inschrijven op de intersectorale registratielijst van de toegangspoort zodat het team Jeugdhulpregie het kan omzetten in (uitvoerbare) modules hulpverlening. Een tweede gaat over de verplichting voor de jeugdrechter om, in het kader van een hoogdringende procedure, de door hem genomen maatregel onverwijld in te trekken indien de sociale dienst vaststelt dat vrijwillige hulpverlening kan worden georganiseerd. Deze problematieken zijn te situeren in hun ruimere historische en maatschappelijke context. Na een analyse van de arresten van het Grondwettelijk Hof en de (mogelijke) gevolgen ervan, volgt ook een vergelijking van de Vlaamse regeling met deze in de Franse Gemeenschap.